Gemiddeld gooi ik 39 van de 40 foto’s weg. Dat weet ik omdat ik het slagingspercentage per project bijhoud. Het project waar ik nu aan werk, omvat in totaal 1.940 foto’s waarvan ik er vijftig heb geprint. Een slagingspercentage van 2,5%. Niet veel.
In musea en op exposities krijg je een verwrongen beeld van het maakproces: je ziet alleen het geslaagde eindresultaat. Al het geploeter en het broddelwerk dat eraan vooraf ging, ligt bij de maker thuis (dit boek is daar gelukkig een fijne uitzondering op). Ga je vervolgens zelf aan de slag, dan is het confronterend om te zien door hoeveel mislukte foto’s je heen moet ploeteren.
Voor mijn huidige project zit ik nu op 1.890 niet geselecteerde foto’s. Maar ieder van die beelden had nut. Want ik zag thuis hoe het niet moest. Dat ik bewolkt weer nodig heb. Meer afstand moet nemen tot mijn onderwerp. Dat ik de omgeving nog veel meer moest uitpluizen dan dat ik in het begin deed.
Voetbaltraining
De 1.890 foto’s waren het equivalent van een voetbaltraining. De 50 geselecteerde beelden waren de voetbalwedstrijd die ik won. Dánkzij dat trainen dus. Het is ook de reden waarom ik nooit zeg dat ik ga fotograferen, ik ga notities maken.
Goede foto’s vereisen training. En dus hamer ik er in mijn Fotocoaching sessies eindeloos op: maak méér werk, meer vlieguren. Want alleen door te doen, ontdek je wat het onderwerp van je project is, en hoe je het vorm moet geven. En (bijna) niemand heeft een slagingspercentage van 100%, dus hup, maak die beelden!
Onderzoek je eigen slagingspercentage
En voor wie al wat projecten heeft afgerond: bereken je eigen slagingspercentage eens van die projecten. En houd dat percentage in je achterhoofd bij ieder nieuw project waar je aan begint 🙂